De meester

Ik zie hem in zijn kieltje wat oudmodisch
nog op de sleetrand van de trede staan,
wantrouwig kijkt hij de scholieren aan
van wie de ijver niet bijzonder groot is.

In elk gezicht ziet hij de vader zitten
die vóór hem zat in deze zelfde klas
met hun gebaren, voorkomen, grimas
en haardossen, van donkere tot witte.

Naar welke toekomst zijn ze afgedreven?
Van school naar wereld is een kleine pas,
de afstand naar wat is en van wat was
met alle wisselingen van het leven.

Uit: "Nagelaten gedichten "