De merels

Voor zonsopgang wanneer in het halfduister
de merels éven aanslaan, nog niet zeker
van het beloofde licht, eer zij gaan spreken
eer zij gaan zingen met aloude luister,

lig ik en denk: wordt mij de dag gegeven
ten einde toe, mag ik die zestien uren
en langer dan de tijd der merels ,duren,
zal ik wanneer de avond valt nog leven,

en mag ik met mijn taal, die slechts geschreven
op wit papier een ogenblik kan klinken
daarna niet meer, mijn daggedicht beginnen
van stameling een stém gelijk de merels?

Uit: "Nagelaten gedichten"