Ekelsbeke

De stalling en de koets, de ophaalbrug,
de tijd verankerd in verweerde muren
die onder regenrafels roder blozen.
Het paard een doodstil standbeelddier van deemoed.

De deuren gaan met tegenzin nog open
voor een vertederd vergezicht van zalen,
erkers en spiegels die zichzelf herhalen,
het knisperen van muizen en legenden.

De slotgracht in bespiegeling verzonken,
een strakgetrokken huid bij winterkoude,
vertekent scherfsgewijs de poortgebouwen
en voert de torens mee tot in haar diepte.

Uit: "Nagelaten gedichten "