Adagio

De regen van het lover
valt lichtgevederd over
de moestuin en de wei
(Ik zal voorgoed het storen
van boze horzels horen
die snorken rondom mij).

Binnen begijnhofmuren
blijft het verleden duren
in tij en tegentij
(Ik kan de kinderkreten
der eksters niet vergeten
die kantelden rond mij).

Een silhouet van mauve
de kerk reikhalzend boven
de bonte bomenrij
(Ik hoor het orgel binnen
adagio beginnen
voor niemand dan voor mij).

Uit: "En het dorp zal duren "