Soms

Soms zie ik een water dat wandelt
de weg langs die nimmer een weg was,
een sleepkleed, een mantel van wieren
die langzaam voorbijdrijft tot onder
een wirwar een wigwam van twijgen,
ligt zwart in zijn bedding onraadbaar,
wordt helder doorzichtig als maanlicht
waarin men een school kleine vissen
met trilvinnen wit en beweeglijk
ziet hangen aan luchtwaterbellen.

Verdwijnt in priëlen van lover
lianen, de loop niet te raden,
komt tien stappen verder te voorschijn
geleidelijk anders en anders,
een spiegel voor wolken en vogels.
Valt stil in het rietbos. Wordt rose,
trekt rimpels weerbarstige rukken
en wacht op het schrift van de regen.

Uit: "Nagelaten gedichten "