Als ik mijn ogen dichtdoe ben ik elders
niet op het witte stoeltje bij de linden,
misschien onder de Griekse tamarinden
of westwaarts in een kleine vissershaven.
Ik heb niéts anders dan herinneringen
aan uren die ik eertijds mocht beleven.
De duiven kleuren als de kam van golven
beweeglijk op mijn ooglens, pauwen lopen
opzichtig met hun goudbetreste borstschild.
Ik raak daarna de transen van Duino,
loop door de tuinen van het mooi Granada
de waterbaldakijn van Tibur door, ik ben
op het heet tempelmarmer van Jeruzalem.

Uit: "Nagelaten gedichten "