Kat

Twee slapers in de hoekjes van haar ogen
als twee geronnen tranen van verdriet
dat al voorbij is, maar het was er niet.
De staart door een gespannen veer bewogen.

Intens haar slaap. Het spoor dat zij nog ziet.
De vogels achterna die opwaarts vlogen
onder heel witte wolken, hemelhoge.
De deur naar binnen die men openliet.

Het zachte pelsje ademt ingetogen,
de nagels klampen krakend in het riet
van de gezochte zetel, háár gebied
waarin zij geen indringers zal gedogen.

Een menselijk gezicht, dat soms verschiet
en dan weer kat wordt, slapers in haar ogen.

Uit: "Ex libris"