Meidoorn
Het voorjaar is aangevangen
en plotseling na één nacht
zie ik de bloemtrossen hangen,
de druipende bloesemvracht
van de meidoorn, haast pijnlijk wit.
De wind doet alles bewegen
wat gister nog roerloos was,
de zwarte merels die zwegen,
het ongeduld van het gras
en de lucht die vol zaden zit.
Het is of de opgaande morgen
door de vinger werd aangeraakt
van een prins, tevoren verborgen,
die thans zijn opwachting maakt
en helpers roept in het gelid.
Er komt een wiegen en waaien
een wissel van donker naar licht,
de geweldige wolken draaien,
de wereld krijgt het gezicht
van de meidoorn, haast pijnlijk wit!
Uit: "Het oudste geluk "