Het huis 1
De wanden van mijn zitkamer met zwart
kripfloers getappiseerd, de zilveren stammen
van kandelabers waarop kaarsenvlammen
na een zwak waaien tongsgewijs verstard, -
het is bij leven nog huis van mijn dood.
De dichte deur voorbij achter de muren
hoor ik per etmaal zevenmaal de Uren
die de gemeenschap aanheft als een groot
ontijdelijk gezongen doodsgebed.
In de vallei beneden lopen honden
door vilten jagers waaks vooropgezonden
met een boeket van veren in hun bek.
Uit: "De Vlinderboom "