Notenboom

De roffel weet ik nog wanneer het grote
waaien van middernacht tegen mijn oren
begon en duurde, ogen toegesloten

en adem op, het dak onafgebroken
belegerd met rumoer van ronde noten
die rinkelden en zwegen in de goten.

De boom van overdag terloops bewogen
en met geduld van takken neergebogen
bestond niet meer was nog alleen te horen.

Des morgens rondgestrooid lagen de blote
withouten vruchtjes uit de schil gestoten
over de paden uitgerold als doden.

Uit: "De overoever"