Aan Paulus
Ik lees uw brieven in het winterlicht
dat in de kamer afschijnt. Tweemaal zeven,
voor vrienden en gemeenten opgeschreven
die gij met Gods genade hebt gesticht.
En, ondervind ik, ook aan mij gericht:
de raadgevingen die gij hebt gegeven,
gemoedelijk of messcherp, om het even,
uw pen een streel of een gerichte schicht.
Wat gij hebt aangevangen en verricht
werd door de onrust van uw geest bedreven,
de jaren lang van een beweeglijk leven,-
maranatha, de parousie in zicht.
Uit: "Apostel na de Twaalf "