Granada 1
1526, voorjaar
De korte dagen in Granada zijn
geheel van mij, ik wil niets anders horen
dan water dat op water valt verloren
weer opgevangen in de springfontein,
niets anders zien dan tegen filigraan
van arabesken op de moorse muren
de rozen die een rozenzomer duren
voor zij verpulveren en tot pulp vergaan
en niets meer zijn dan de gedoofde man
die wandelt op de as van zijn verleden
en zonder zelfbegoocheling wil weten
wat hij nog van zijn leven maken kan.
Uit: "De Vlinderboom "