Het Zuiden
Het gras is afgestookt en ligt vol kralen
van krekeltjes en minuscule schelpen
gelijk een groot geledigd strand bij ebbe.
De mieren rijden door een rif van aarde.
De eerste donkere vlinder wankelt boven
de zwartverkoolde plek van schrale zoden,
een sidderend verkenner voortgestoten
door middagwind die vuur braakt als een oven.
Onder de struiken grootgelijks geschonden
wachten de okeren legers van insecten
om hun geteisterd leger te betrekken.
En herbegint het gras, op goede gronden.
Uit: "Nagelaten gedichten "