De canada's
De éérste zee die ik des avonds hoorde
waren de canada's waarlangs ik liep
waaronder ik in najaarsnachten sliep,
een oergeruis onraadbaar in mijn oren.
Zij stonden aan de wegkant tegenover
het ouderhuis, hun zwaargeblaarde kruin
(was honig eerst dan groen dan okerbruin)
boven het dak een bovendak van lover.
Hoe is het? dacht ik in de tussenpozen
dat zij verademden. Is het een oud
gerucht omhoog van ruziemakend hout,
van langs de stam gevallen waterhozen?
Kabaal van klimmende kabouters? Vlagen
applaus dat opgaat in een grote zaal?
Gesprekken in een buitenaardse taal
van bovenaf door faunen en dryaden?
Het was mijn zee die tienmaal honderdmaal
landinwaarts viel met lange waterzwaden.
Uit: "Daar is maar één land..."