Het land van Olim
De laatste hoge bomen zijn geveld.
Achter het huis begint een land van leegte,
de dreven naar de horizon verdreven
onder de uitbarsting van wangeweld.
De pepels die bedronken over klavers
en roggevelden wemelden en dansten,
een bosfazant die op zijn eentje walste,
de bloedvlekjes van deinende papavers.
Op de omheining zat een grijze uil
langdurig onbeweeglijk uit te rusten
met dichte ogen als de stenen buste
van een styliet gezeten op zijn zuil.
Het gretig gras verwist de laatste sporen
van vroegertijd. Die is voorgoed voorbij,
ligt onherhaalbaar verder achter mij.
Enkel in droom kan ik hem zien en horen.
Uit: "Het oudste geluk "