De molen uit mijn jeugd
De molen uit mijn jeugd stond langs de vaart
die kopergroen was op zijn wal te heersen
over de groene meenten van de meersen
met een geweld van hout, met kap en staart.
De wind was er aan huis, kwam langs de deur
in de benedenzolder, door de ronde
kijkgaten in de ronde bovenzolder,
verkreeg de geur van gruismeel, en de kleur.
De stander schudde als het wielenkruis
gelijk een zwarte weerlicht langs de wanden
voorbijsloeg, als het vangrad knarsetandde
en heel de ruimte vulde met gedruis.
Ik hield mij vast aan een verbindingsrib.
Zat in een vliegtuig (dat ik nog niet kende)
op weg naar het onraadbaar onbekende.
Zat in de voorwind van een varend schip.
Uit: "Daar is maar één land... "