Avond
Een kloosterklok klopt in de klokkentoren
koortsachtig voor het avondangelus,
vier tortels schrikken op en leggen zoevend
ringsom de torennaald een ronde lus.
Dan vliegen zij gerust het galmgat binnen
met koeren en getrippel dat niet stoort
terwijl de zusters haar gezang beginnen
onder de tongewelven van het koor.
De psalmen ruisen als bewegend water
de holten van het blauwe donker in
met soms een animato van het orgel
ter ondersteuning van de eerste zin.
Uit: "Het oudste geluk "