Een kind
De hemel naar alle zijden
op een helder voorjaar vol wind:
eens danste door deze weiden
een eenzaam gelukkig kind.
Wat is van dat kind geworden?
De sloten zijn dichtgegroeid,
het groen werd dof en verdorde,
de meiroos heeft uitgebloeid.
Het spelend kind werd een knaap en
een man, aan de anderen gelijk.
Soms ligt zijn gezichtje te slapen
nog in het water, als ik láng kijk.
Uit: "De moerbeitoppen ruischten "