Herfstgift
Een dorst naar bloemen, die niet was te lessen
beefde tot in haar fijne lichte hand,
toen wij haar brachten van de rode bessen,
de laatste, uit het herfstdoorruiste land.
Gelijk háár palmen droegen nimmer vazen,
zo vochtig en ontroerd, zo onversierd,
dit donkere snoeisel dat wij samenlazen.
En nimmer werd een lentegift gevierd
als deze bessen die zij, nauw bewogen,
herschikte en plooide naar het helder beeld,
dat leefde in haar hart, in hare ogen
en aan geen vreemde toebedeeld.
Uit: "De moerbeitoppen ruischten "