De zomertent
Ik heb dit land als een dal gezien
en zo ligt het voorgoed in mij sindsdien
met het bos der torens op 't vergezicht
in een gele nevel van zonnelicht.
En ik heb de hand van de wind herkend
op een kleine trillende zomertent.
Nu woon ik alleen in mijn najaarshuis
waar de dagen zijn van gepeins en geruis;
en soms, tussen houthakkers helder geklop,
staat de zuivere schreeuw van een vogel op.
En ik heb deze zomer het dal verkend
in een kleine trillende zomertent.
Eenelk heeft de pit voor de winter bewaard
wanneer hij bezonnen zich zet bij de haard;
de takkenbos zucht in het suizende vuur
en de regen ruist geduldig en puur.
Maar in mijn dromen staat wit overend
nog de kleine trillende zomertent.
Uit: "Het land der mensen"