Olympia
Onder de toegang naar het stadion
binnen een stilte waarin vogels zingen
vult men de nissen met herinneringen
alsof een dode wereld herbegon.
De vingers van de wortels vastgeklemd
tussen de logge overmacht van stenen,
luifels van lovers over alles henen
een duurzaam gras gelijk een taai cement.
De ronde boog gevuld met enkel lucht
want er is niets dat overbleef gebleven,
atleten uit een onvoorstelbaar leven
verzonken buiten bijval en gerucht.
De stoeten zijn voorbij. En het geschal
om schone houdingen en verre sprongen
bewonderd en bevestigd en bezongen.
Olympia, waarop de avond valt.
Uit: "Een tent van tamarinde "